Op onze eerste dag liet mijn moeder haar tandenborstel vallen en bukte om die op te rapen van onder het stapelbed. Ze gilde het uit. Een klein bruin handje was haar bliksemsnel voor geweest. De tandenborstel verdween in de aangrenzende kamer.

De muren strekten om onduidelijke redenen niet helemaal uit tot de vloer of het plafond. Daar kwamen we al snel achter, toen behalve geluid uit de omgrenzende kamers, ook wietlucht begon te komen. Dat vonden we toen eigenlijk best gezellig.

Wat ook gezellig was, is dat we ineens zoveel tijd met elkaar besteedden als gezin. Ik was 11 jaar oud en leerde mijn ouders en zus nu eens echt kennen. In de Sovjet Unie, zoals ons moederland toen nog heette, woonde ik voornamelijk bij mijn grootouders. Mijn ouders, een professor in geografie en een actrice, waren vrije geesten en hielden zich bezig met hun eigen leven. Nu zaten we in een asielzoekerscentrum, in een kamertje van 3×3. Er waren grijze bakstenen muren en er stonden vier stapelbedden. Later breidden we het meubilair brutaal uit, door witte plastic tuinmeubels mee te nemen van buiten. Zo hadden we ook een tafel en een paar stoelen. De muren waren van grijs baksteen en er stonden drieletterwoorden op geschreven en getekend met een zwarte stift. Geen woorden die in onze, uit de Sovjet Unie meegenomen zelfleerboeken Nederlands stonden. ..Er was ook een tekening van een davidsster met het woord ‘Ajax’ erin.

Het AZC was eerst eigenlijk een boerderij voor schoolreisjes en bedrijfsuitjes. Een keer waren er ook een schoolklas in het aangrenzende gebouw. Ze hadden een BBQ en kregen frisdrank uit kleine flesjes. Ik keek jaloers toe, omdat ik met de kinderen wilde spelen, maar ook om de kleine flesjes frisdrank en allemaal snoep dat ze hadden. Later vonden mijn zus en ik de plek waar de frisdrankflesjes bewaard werden en jatten we een Fanta en een 7-UP. We voelden ons heel schuldig, want mijn vader waarschuwde ons eerder al dat we ons voorbeeldig moesten gedragen om in Nederland te mogen blijven.

Verder was het er best wel saai, onze dagen bestonden uit ontbijt, lunch en diner in de kantine, wandelingen door het boerenland waar we aardbeien jatten (dat mocht gek genoeg wel), contact met andere asielzoekers en af en toe een uitstapje naar het nabij gelegen stadje Etten-Leur. Het centrum van de wereld, met winkels en een snackbar. Voor een kind is alles normaal.

Toen stelde mijn vader de dagelijkse les Nederlands in. Met een knullig boek uit om en nabij 1950: ‘mijnheer en mevrouw van Dam hebben twee kinderen. Een jongen en een meisje’ probeerden we ons voor te bereiden op een succesvolle deelname aan de Nederlandse samenleving. We lachten om de beschreven uitspraak van sommige woorden in het boek, zoals ‘moei-lik en chemak-ke-lik’. Omdat het leren van de uitspraak goed moest gebeuren, mijn ouders op een dag Jan uit op onze kamer. Jan, boomlange oudste zoon van de boer die het AZC runde, kwam zwetend en zenuwachtig binnen. Hij kreeg een van de twee plastic stoelen, nam plaats voor de klaargelegde taperecorder en begon met zichtbare moeite voor te lezen. Eerlijk gezegd, twijfelden we aan het feit of hij wel ooit had leren lezen. Nadat hij een haluurtje het leven van mevrouw en mijnheer van Dam in korte zinnen had omschreven en van ons een matrosjka poppetje als bedankje kreeg, kon hij gaan. Ik zag hem buiten een sjekkie rollen.

Ik weet niet wat er met bandje was gebeurd, maar zou er heel veel voor doen om nu eens de uitspraak van Jan te horen. De AZC bevond zich tussen Breda en Roosendaal. Wisten wij veel van de dialecten. Het Russisch is overal hetzelfde, in heel de Sovjet Unie had iedereen dezelfde uitspraak.